-
1 tan
adj. zongebruind--------n. bruine kleur (v.d. huid door zonnebrand)--------v. bruinen, bruin worden; looien, tanen; iemand afrossentan1[ tæn] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————tan2————————tan3〈 tanned〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:————————tan4〈 verkorting〉 [tangent]1 tg -
2 tan someone's hide/the hide off someone
tan someone's hide/the hide off someoneEnglish-Dutch dictionary > tan someone's hide/the hide off someone
-
3 flog
v. slaan met een zweep; verkopen (slang)1 slaan ⇒ afranselen, ervan langs geven♦voorbeelden:flog rebellion out of someone • bij iemand de opstandigheid eruit slaan -
4 lam
n. vlucht--------v. afranselen; slaan; meppen; snel vluchten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 drub
v. afrossen, slaan; stampen♦voorbeelden: -
6 slug
n. slak (zonder huisje); (schroot)kogel; slok; slag (slang)--------v. neerslaan, afranselen, bewusteloos slaanslug1[ slug] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 kogel♦voorbeelden:————————slug2〈 werkwoord〉→ slog slog/ -
7 stick
n. stok; stuk; stam--------v. plakken; steken; blijven steken; volhouden; vastplakken; neerzettenstick1[ stik]1 stok ⇒ tak; stuk hout; trommelstok; dirigeerstok3 staaf(je) ⇒ reep(je), stuk4 roede ⇒ stok, knuppel5 stick ⇒ hockeystick; (polo)hamer♦voorbeelden:8 you clever old stick! • jij oude slimmerik!♦voorbeelden:give someone some stick • iemand een pak slaag geven1 〈 informeel〉(schamele) inboedel/huisraad♦voorbeelden:————————stick2♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 stick about/around • rondhangen, in de buurt blijven〈 informeel〉 stick to it! • volhouden!stick to the point • bij het onderwerp blijvenstick to one's principles • trouw blijven aan zijn principesII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (vast)steken ⇒ (vast)prikken, bevestigen; opprikken4 (vast)kleven ⇒ vastlijmen/plakken♦voorbeelden:3 stick it in your pocket • stop/doe het in je zak
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский